Elke dinsdagmiddag heb ik een voortraject van de deeltijd, de groep. Een aantal weken geleden daagde een van mijn groepsgenoten me uit nadat ik uitgelegd had waarom ik altijd op dezelfde stoel zat. Zij zou de volgende keer op mijn plek gaan zitten.
Afgelopen keer ging ze dan op mijn stoel zitten, mijn plek. Omdat het te eng was om helemaal op een andere plek te gaan zitten, besloten we de stoelen om te ruilen. Zo had ik toch ‘mijn’ stoel, maar wel een andere plek, naast mijn eigen plek. Het gaf een hoop extra spanning, maar doordat de groepsgenoot zei dat ik het kon aangeven als het niet meer ging en we dan terug zouden wisselen, was de spanning iets lager dan daarvoor.
We begonnen het onderwerp van deze week en hoewel de spanning behoorlijk hoog was, ging het aardig goed met nadenken over het onderwerp. Maar toen we de antwoorden bespraken over de vraag bij het onderwerp, dwaalde mijn gedachtes langzaam af en nam de onrust toe.
Chips, hoe geef ik aan dat het niet meer gaat, dat de spanning te hoog is. Regelmatig probeerde ik mijn groepsgenoot aan te kijken en te hinten, maar ook dat lukte me niet goed. Uiteindelijk besloot ik het op een papiertje te schrijven. ‘Switch.’ Ik wees met mijn vinger ernaar en op dat moment stond ze op. Gelukkig, dat werkte wel.
Na op mijn eigen plek terug te zitten én de stoelen weer omgewisseld te hebben kwam er weer een gevoel van rust over me heen. De groepsgenoot gaf een applausje en hoe ongemakkelijk ik het ook vond, was het ergens ook wel fijn. ‘Ik ben trots op je!’ En die woorden galmden door mijn hoofd heen. Iemand die trots is op mij.
Het was doodeng en als ik er aan terugdenk krijg ik er meteen weer kriebels van. Ik zou het niet snel nog een keer doen, maar ik heb het toch maar een half uur volgehouden op een andere stoel en ergens ben ik daar wel een klein beetje trots op.